Leviticus 16

1En de Heere sprak tot Mozes, nadat de twee zonen van Aäron gestorven waren, als zij genaderd waren voor het aangezicht des Heeren, en gestorven waren;
 de twee zonen Namelijk Nadab en Abihu, die de Heere, omdat zij met vreemd vuur voor hem verschenen, gedood had. Zie boven, Lev 10:1-2.
2De Heere dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel, dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel.
 heilige, Hebreeuws, heiligheid, wat heilig is, heilige plaats. Versta hier en onder, vs.3, 17, 27, het heilige der heiligen, de binnenste plaats des tabernakels, onderscheiden van het voorste deel, dat gewoonlijk het heilige geheten wordt. Zie Exo 26:33-34; Heb 9:2-3.
,
 voorhang, Zie boven, Lev 4:6.
,
 verzoendeksel, Zie Exo 25:17-18, enz.
,
 verschijn in een wolk Te weten, ordinairlijk, en op een zichtbare wijze; hetwelk u tot een heilige vrees en eerbied moet verwekken. Vergelijk Exo 3:5; 1Ki 8:11-12, en de aantekeningen.
3Hiermede zal Aäron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer, en een ram ten brandoffer.
 een var, Met het bloed van den geslachten var, gelijk blijkt onder, vs.14.
,
 een jong rund Hebreeuws, den zoon van een rund.
4Hij zal den heiligen linnen rok aandoen, en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn, en met een linnen gordel zal hij zich gorden, en met een linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen.
 heiligen linnen rok aandoen, Hebreeuws, den linnen rok der heiligheid; alzo ook in het volgende van dit vs. klederen der heiligheid; dat is, heilige klederen, zo genoemd, omdat zij tot een heilig gebruik behoorden. Alzo ook Exo 28:2, in welken zin ook andere dingen heilig genoemd worden; Exo 29:31, en Exo 30:25, onder, Lev 22:4; 2Ch 5:5.
,
 heilige klederen; Versta onder dezen, die hier genoemd worden, ook de anderen, welke uitvoerig verhaald staan Exo 28:4, enz., en vergelijk vs.43.
5En aan de vergadering der kinderen Israëls zal hij nemen twee geitenbokken ten zondoffer, en een ram ten brandoffer. 6Daarna zal Aäron den var des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen.
 huis verzoening doen Dat is, huisgezin. Zie Gen 7:1.
7Hij zal ook beide bokken nemen, en hij zal die stellen voor het aangezicht des Heeren, aan de deur van de tent der samenkomst. 8En Aäron zal de loten over die twee bokken werpen: een lot voor den Heere, en een lot voor den weggaanden bok.
 werpen Hebreeuws, geven; te weten, om te vernemen welke de Heere wilde geslacht hebben ten zondoffer, en welken men in de woestijn of in het veld zou uitlaten.
,
 weggaanden bok Hebreeuws, Azazel. Dit woord komt [naar het gevoelen van de meesten] van twee woorden, waarvan een betekent een geit, het andere weggaan. Het schijnt zoveel te beduiden als: de levende bok, die losgelaten werd, om weg te gaan, of, de plaats, waarheen hij weggelaten wordt. Zie dit woord ook onder, vs.10, 26.
9Dan zal Aäron den bok, op denwelken het lot voor den Heere zal gekomen zijn, toebrengen, en zal hem ten zondoffer maken. 10Maar de bok, op denwelken het lot zal gekomen zijn, om een weggaande bok te zijn, zal levend voor het aangezicht des Heeren gesteld worden, om door hem verzoening te doen; opdat men hem als een weggaanden bok naar de woestijn uitlate.
 door hem verzoening te doen; Of, met hem, of, op hem.
,
 als een weggaanden bok Of, naar Azazel; dat is, tot de plaats alzo genaamd.
11Aäron dan zal den var des zondoffers, die voor hemzelven zal zijn, toebrengen, en voor zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers, die voor hemzelven zal zijn, slachten. 12Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des Heeren, en zijn handen vol reukwerk van welriekende specerijen, klein gestoten; en hij zal het binnen den voorhang dragen.
 vol Hebreeuws, de volheid van het wierookvat; alzo in het volgende, de volheid der handen; dat is, de handen vol; en de volheid van het huis, voor het huis vol, Num 22:18, idem, de volheid van een schaal, voor een schaal vol, Jdg 6:38.
,
 vurige kolen nemen Hebreeuws, kolen van het vuur; dat is, die vurig, ontstoken en gloeiend zijn. Alzo 2Sa 22:13; Eze 1:13; Rom 12:20.
,
 handen Hebreeuws, vuisten.
,
 reukwerk Zie de beschrijving van dit reukwerk, Exo 30:34-35, Exo 30:38.
,
 voorhang dragen Zie boven, vs.2.
13En hij zal dat reukwerk op het vuur leggen, voor het aangezicht des Heeren, opdat de nevel des reukwerks het verzoendeksel, hetwelk is op de getuigenis, bedekke, en dat hij niet sterve.
 nevel des reukwerks Hebreeuws, wolk.
,
 bedekke, Te weten, opdat alzo de priester verhinderd worde het teken der Goddelijke tegenwoordigheid te zien.
14En hij zal van het bloed van den var nemen, en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en voor het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen.
 op het verzoendeksel Hebreeuws, op het aangezicht des verzoendeksels; alzo in het volgende van dit vs. Deze besprenging geschiedde maar eenmaal, doch de andere, die op de plaats voor het verzoendeksel gedaan werd, geschiedde zevenmalen. Zie boven, Lev 4:6.
15Daarna zal hij den bok des zondoffers, die voor het volk zal zijn, slachten, en zal zijn bloed tot binnen in den voorhang dragen, en zal met zijn bloed doen, gelijk als hij met het bloed van den var gedaan heeft, en zal dat sprengen op het verzoendeksel, en voor het verzoendeksel. 16Zo zal hij voor het heilige, vanwege de onreinigheden der kinderen Israëls, en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, welke met hen woont in het midden hunner onreinigheden.
 het heilige, Wat het is enige plaats te verzoenen, wordt hier en in vs.19 aangewezen, namelijk, die van de ceremoniëele en morele onreinheden, die daaraan of daarin mochten zijn, of begaan zijn, door offeranden rein te maken en te ontzondigen. Vergelijk boven, Lev 8:15, en Lev 14:49, Lev 14:52-53, en hieronder, vs.19,20.
,
 woont in het midden Dat is, blijft in het midden van hen, die vele onreinheden hebben.
17En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan, om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen, voor zichzelven, en voor zijn huis, en voor de gehele gemeente van Israël.
 hij zal ingaan, Te weten, de hogepriester.
,
 het heilige verzoening te doen, Het heilige der heiligen, gelijk boven, vs.2.
18Daarna zal hij tot het altaar, dat voor het aangezicht des Heeren is, uitkomen, en verzoening voor hetzelve doen; en hij zal van het bloed van den var, en van het bloed van den bok nemen, en doen het rondom op de hoornen des altaars.
 altaar, Versta, het altaar des brandoffers, hetwelk voor het aangezicht des Heeren wordt gezegd te zijn, om de reden boven gemeld, Lev 1:3.
,
 uitkomen, Te weten, uit het eerste of voorste deel des tabernakels, gelijk dit af te nemen is uit het naastvoorgaande vers, waar gesproken wordt van des priesters uitkomen uit het binnenste deel des tabernakels.
,
 doen het rondom op de hoornen des altaars Hebreeuws, zal geven.
19En hij zal daarop van dat bloed met zijn vinger zevenmaal sprengen, en hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinigheden der kinderen Israëls.
 dat reinigen en heiligen Zie boven, vs.16, en onder, vs.20.
20Als hij nu zal geëindigd hebben van het heilige, en de tent der samenkomst, en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen.
 toebrengen Anders, offeren.
21En Aäron zal beide zijn handen op het hoofd van den levenden bok leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israëls, en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd des boks leggen, en zal hem door de hand eens mans, die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten.
 leggen, Hebreeuws, steunen. Zie boven, Lev 4:4.
,
 die voorhanden is, Hebreeuws, eens getijdigen; dat is, zekere, bekwame man, die bij de hand is, of den tijd heeft, of gewoon is daartoe gebruikt te worden.
22Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten.
 afgezonderd land wegdragen; Hebreeuws, land der afzondering; dat is, dat onbewoond is, en van het gezelschap en de verkering der mensen afgesneden en afgescheiden is.
,
 hij zal dien bok in de woestijn uitlaten Te weten, die man, die voorhanden was.
23Daarna zal Aäron komen in de tent der samenkomst, en zal de linnen klederen uitdoen, die hij aangedaan had, als hij in het heilige ging, en hij zal ze daar laten. 24En hij zal zijn vlees in de heilige plaats met water baden, en zijn klederen aandoen; dan zal hij uitgaan, en zijn brandoffer, en het brandoffer des volks bereiden, en voor zich en voor het volk verzoening doen.
 heilige plaats Zie boven, Lev 6:16, Lev 6:26, en Lev 10:13.
,
 water baden, Zie boven, Lev 6:28.
25Ook zal hij het vet des zondoffers op het altaar aansteken.
 altaar aansteken Te weten, het brandofferaltaar. Want op het reukaltaar was het verboden zodanige offeranden te doen; Exo 30:9.
26En die den bok, welke een weggaande bok was, zal uitgelaten hebben, zal zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij in het leger komen.
 welke een weggaande bok was, Zie boven, vs.8.
27Maar den var des zondoffers, en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is, om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden.
 in het heilige, Zie boven, vs.2.
28Die nu dezelve verbrandt, zal zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij in het leger komen. 29En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op den tienden der maand, uw zielen verootmoedigen, en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling, die in het midden van u als vreemdeling verkeert.
 eeuwige inzetting zijn Hebreeuws, inzetting der eeuwigheid; alzo onder, vs.31, 34. Zie Gen 13:15.
,
 zevende maand, Genaamd, 1Ki 8:2, Ethanim, en heden bij den Joden Tisri; zij komt meest overeen met onze maand September.
,
 uw zielen Dat is, lichamen, gelijk Psa 16:10, of uwe personen; dat is, lichamen en zielen, gelijk Gen 12:5.
,
 verootmoedigen, Of, bekommeren, of kwellen; dat is, ernstiglijk vernederen voor den Heere, met bekentenis van uwe zonden, met bidden, met nalating van al hetgeen het lichaam aangenaam en vermakelijk is. Zie deze manier van spreken ook onder, vs.31; Psa 35:13; Isa 58:3, Isa 58:5; Dan 10:12.
30Want op dien dag zal hij voor u verzoening doen, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij voor het aangezicht des Heeren gereinigd worden.
 hij voor u Te weten, de hogepriester.
,
 verzoening doen, Zie boven, Lev 1:4.
31Dat zal u een sabbat der rust zijn, opdat gij uw zielen verootmoedigt; het is een eeuwige inzetting.
 eeuwige inzetting Zie boven, vs.29.
32En de priester, dien men gezalfd, en wiens hand men gevuld zal hebben, om voor zijn vader het priesterambt te bedienen, zal de verzoening doen, als hij de linnen klederen, de heilige klederen, zal aangetrokken hebben.
 priester, Dat is, de hogepriester. Zie boven, Lev 4:3.
,
 wiens hand men gevuld zal hebben, Zie boven, Lev 7:37.
,
 heilige klederen, Hebreeuws, de klederen der heiligheid; alzo boven, vs.4.
33Zo zal hij het heilige heiligdom verzoenen, en de tent der samenkomst, en het altaar zal hij verzoenen; desgelijks voor de priesteren, en voor al het volk der gemeente zal hij verzoening doen.
 heilige heiligdom verzoenen, Hebreeuws, het heiligdom der heiligheid.
34En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden, eenmaal des jaars, verzoening te doen. En men deed, gelijk als de Heere Mozes geboden had.
Copyright information for DutSVVA